Aedin fantaseert
"Je leert een schrijver pas werkelijk kennen door het inktspoor te volgen dat hij achterlaat. De mens die je denkt te zien is slechts een omhulsel, de waarheid verbergt zich altijd in de fantasie" uit: Het spel van de engel van Carlos Ruiz Zafón.

4. De landing na een vrije val

Het was alsof ik van een afstandje naar mijn eigen lichaam keek. Ik haatte het. Steeds opnieuw trok het narigheid aan. Viezigheid.

Ik wilde het uitschreeuwen maar uit mijn mond kwam niets.
Ik wilde schoppen, slaan, me verweren, met alle kracht die in me zat. Er gebeurde niets van dat alles.
Mijn wil leek een andere koers te varen dan mijn spieren. De totale machteloosheid verlamde me tot in elke vezel.

Ik leek naar beneden te vallen. Het duurde eindeloos. Steeds meer naar beneden. Koude lucht zoefde om me heen. Iemand riep mijn naam maar ik wilde niet luisteren. Er werd geschreeuwd. Waarom konden ze me niet met rust laten ? De koude lucht voelde zo lekker. Niemand kon me hier grijpen. Ik ontglipte aan mezelf. Een vrije val.

"Cel, doe je ogen open, het is voorbij. Ze zijn weg."
"Ga weg." Het kostte me moeite de woorden uit te spreken. Mijn keel voelde aan alsof ik een twee dagen lang geen enkele druppel gedronken had.
"Het spijt me zo dat ik je niet eerder heb horen roepen. Je hebt zo gelijk gehad over Rho, al die tijd. Ooh Cel."
Wild sloeg ik de handen van me af die ik op mijn lijf voelde.
"Laat me met rust." Mijn stem klonk vreemd. Alsof ik er van een afstand naar luisterde.
Ik zag een plafond, het hoofd van Dennis dat boven me zweefde. Ik kneep mijn ogen dicht en opende ze weer. Waarom kwamen de beelden zo vertraagd bij me binnen ?
Ik probeerde op te staan. Ik moest hier zo snel mogelijk weg. Het was zo koud hier.
"Cel, laat me je alsjeblieft helpen. Je hoeft niet bang voor me te zijn. Ik ben het, Dennis."
Het was me gelukt me op mijn zij te draaien. Nu kon ik met mijn handen kracht zetten en me opduwen. Mijn lichaam voelde loodzwaar aan. Mijn rechterarm daarentegen leek wel gevoelloos.
Dennis’ handen op mijn schouders. Ze moesten daar weg.
"Ik wil naar huis."
"Dan ga ik met je mee." Dennis stond nu voor me.
Ik had me half weten op te duwen en probeerde zover omhoog te komen zodat ik met mijn voeten houvast op de grond kon vinden. Maar dat lukte niet helemaal.
Waarom was een simpele handeling als gaan zitten, zo verdomde moeilijk ?
"Je kunt zo niet naar huis. Hoe wil je thuiskomen? We moeten naar een dokter. Ik, godverdorie Cel, ik weet het ook niet. Je bent veilig bij mij. Laat me je nu helpen."
"Ik ben bij niemand veilig. Ik wil alleen zijn. Ik moet alleen zijn." Dat was het enige wat ik nu zeker wist.
Mijn voeten hadden eindelijk contact met de grond gevonden. De volgende hindernis die genomen moest worden was opstaan.
"Ik kan je zo toch niet naar huis laten gaan. Je kunt nog niet eens op je benen staan. Je hebt echt hulp nodig."
Hij klonk zo smekend. Alsof hij het meende. Daar moest je het meest voor oppassen.
Dennis hield mijn spijkerbroek in zijn handen.
Ik keek naar beneden. Geen onderbroek, blote benen, geen schoenen. Ik begreep het niet. Waarom zaten er verfvlekken op mijn bovenbenen ?
Dennis volgde mijn blik.
"Heb je veel pijn ?" Hij klonk zo bezorgd, maar zijn ogen spraken kwaadheid.
"Ze zullen je nooit meer aanraken. Nooit meer. Kom, ik help je aankleden."
Ik liet hem zijn gang gaan. Met tegenzin. Maar als opstaan al zoveel kracht kostte, zou een broek aan doen helemaal een intens karwei zijn.
Dennis strikte de veters van mijn All Stars en hielp me opstaan.
Het deed pijn. Mijn hele lichaam was gevoelig, bezeerd, geraakt.
Ik zette enkele stappen. Dennis ondersteunde me bij mijn bovenarm en elleboog. Mijn ogen hield ik op de grond gericht. Ik wilde niet om me heen kijken en zo snel mogelijk deze keuken uit. Hier huisde het kwaad.
"En nu Cel, waar wil je heen?" Dennis keek me vragend aan.
"Naar huis", beet ik hem toe.
"Hoe wil je dat gaan doen? Je kunt zo niet in je auto stappen."
Daar had ik nog niet over nagedacht. Van denken was er überhaupt niet veel sprake nu. Mijn lichaam en verstand leken los van elkaar te staan. De samenwerking leek ver zoek.
Ik wilde niet dat Dennis meeging. Dát wist ik wel. Taxi… ja, een taxi.
"Bel maar een taxi."
"Waarom mag ik niet met je meegaan? Cel, je hebt me nodig. Ik wil voor je zorgen. Ik ben bang liefje. Bang dat het niet goed gaat met je. Ik wil je nu niet alleen laten."
"Je kent me Dennis. Ik kom altijd op mijn pootjes terecht. Laat me nu maar. Het gaat goed met me, heus. Ik wil nu echt gewoon even alleen zijn. Dat begrijp je toch wel?"
Ik legde al mijn overtuiging in die woorden. Hij moest me geloven.
Lieve Dennis geloofde me omdat ik nog nooit gelogen had tegen hem. Hij deed alles voor me ook als hij zelf niet overtuigd was van de juistheid daarvan.

dec. '09 Aedin